Obviously 5 Believers (1966) - door Jochen

Obviously 5 Believers (1966)

Een van de hardnekkigere mythen rondom het fenomeen zwarte hond betreft de instinctieve angst die mensen ervoor zouden hebben. Bewezen wordt dat dan door dierenasielstatistiek: de kans dat een zwarte hond wordt meegenomen door nieuwe baasjes is significant kleiner dan bij de anderskleurige keffers. Onderzoek daarnaar is niet eensluidend en blijft dus populair – al sinds decennia zijn er elk jaar wel wat academici die vrolijk aan het turven slaan en met die cijfers uiteenlopende, en meestal luchtledige, stellingen in proefschriften verdedigen. Vooral in de anthrozoölogische faculteiten, uiteraard, maar ook de sociologen laten zich niet onbetuigd.
In de kunsten is de zwarte hond meestal een angstzaaier, in elk geval. Holmes’ Hound Of The Baskervilles is zwart (ook in alle 25 verfilmingen sinds 1914), in Ian McEwans roman Black Dogs gebruikt de Gestapo ze als waakhonden en symboliseren ze het kwaad waartoe de westerse beschaving in staat is, de duivel verschijnt in Goethe’s Faust in de gedaante van een zwarte poedel en als Breughel een zwarte hond schildert is dat een ongeluksbrenger.

Maar veel poëtischer, en misschien ook wel bekender, is de Black Dog als metafoor voor depressie. Toegeschreven wordt die beeldspraak doorgaans aan Churchill, die het inderdaad bekend heeft gemaakt door herhaaldelijk aan zijn eigen, diepe depressies te refereren met dat beeld van een zwarte hond. “Die man kan mij misschien ook helpen,” schrijft hij over een Duitse psychiater, “if my black dog returns.”
De vergelijking is echter al veel ouder. R.L. Stevenson (de Schotse schrijver van Schateiland) beschrijft al in 1882 een zwaarmoedig figuur als een man met ‘the black dog upon his back’, maar Churchill heeft het vermoedelijk van Samuel Johnson (1709-1784), uit wiens werk Dylan ook wel eens put (“Sweetheart Like You”, bijvoorbeeld). Dr. Johnson, die net als Churchill een geestelijk instabiel, literair genie is, beschrijft in diverse brieven zijn ‘melancholie’ als een black dog, waarbij de toon doet vermoeden dat het in de 18e eeuw een gangbare uitdrukking is. En vermoedelijk zelfs al veel langer; zelfs Horatius weet rond 40 v.Chr. al dat een zwarte hond ongeluk brengt en, enigszins vrij vertaald, je metgezel zal zijn als ‘je je eigen gezelschap haat’.



De black dog in “Obviously 5 Believers” is er ook een van het depressiebrengende ras. “Black Dog Blues”  heet het lied aanvankelijk, voordat Dylan het couplet met de five believers invoegt en de song dadaesque hernoemt in lijn met titels als “Absolutely Sweet Marie”, “4th Time Around” of “Temporary Like Achilles”. Die oorspronkelijke titel leent de minstreel van een van zijn oude helden, van Blind Blake, die hij later directer zal eren met een cover van zijn “You Gonna Quit Me Blues” (dat wordt de titelsong van Dylans album Good As I Been To You).
Arthur “Blind” Blake (1896-1934) is een van de stamvaders van de blues en staat in hetzelfde rijtje als bijvoorbeeld Blind Willie McTell en Charley Patton. En dan vooral vanwege zijn fenomenale gitaarspel; het integreren van de ragtime piano sound wordt tot op de dag van vandaag dankbaar gekopieerd door gitaristen als Mark Knopfler. Blake’s eerste hit “Early Morning Blues” echoot door in Dylans openingswoorden, en flarden van Blake-songs horen we vervolgens in elk volgend couplet, behalve dan in die surrealistische fifteen jugglers / five believers-strofe. Hoewel … “Fighting The Jug” komt in de buurt. Muzikaal zit Dylan minder dicht bij Blind Blake. Hoewel hij (vermoedelijk) enige jaren in Chicago gewoond heeft, is Blake niet van de Chicagoschool, waarin de muziek van “Obviously 5 Believers” duidelijk wel geworteld is. Per ongeluk misschien; Robbie Robertson vertelt in 1985 aan Cameron Crowe dat de Nashville studiomuzikanten basically did their routine, maar dit lied nou net een voorbeeld is waarbij ze “het een andere kant op duwden”.

In de richting van een scherpe, gedreven en energieke Chicago blues, dus. Eenvoudig genoeg, maar minder eenvoudig dan Dylan zelf denkt. Zijn lichtelijk geïrriteerde uitval tijdens de opnames is bekend: “Hey, what the f….” roept hij bij de tweede, voortijdig afgebroken take, “this is very easy man, this is very easy to do.” Dylan heeft kennelijk niet door dat hij de geroutineerde Nashville cats een traditionele twaalfmatenblues laat spelen, maar dat zijn coupletten slechts tien maten lang zijn; acht maten zang plus twee maten instrumentaal is vrij ongewoon (“Good Morning Little Schoolgirl” van Muddy Waters heeft een vergelijkbare afwijking). Akkoord, nog steeds geen kwantummechanica, maar wel iets wat je even in de gaten moet houden. Het is de laatste opnamesessie voor Blonde On Blonde, het is al voorbij middernacht – de scherpte is er niet meer helemaal, begrijpelijkerwijs. Men monkelt wat en Dylan kapt het af: “Okee, laten we het weer proberen, Ik wil geen tijd besteden aan dit lied, man.”
Weinig liefdevol. Die wegwerperigheid illustreert Dylan al tijdens de sessie: in elk van de vier takes verandert de tekst, waarbij hij af en toe geheel onvoorbereid voor de vuist weg wat lijkt te roepen om de versregel vol te krijgen. Na de opname negeert hij het lied, het wordt niet gespeeld op de bühne en lijkt gauw vergeten.
Tot juni ’85, als Dylan te gast is bij een radioshow die landelijk wordt uitgezonden. Een van de nummers die Bob zelf heeft aangevraagd, is “Obviously 5 Believers”. Waarom eigenlijk, wil gastheer Bob Coburn weten. “I just like it,” zegt Dylan. Het lied wordt gedraaid en de presentator kondigt het af met een kruiperig complimentje. “Dat is een lekker vuige bluesharmonica, Bob Dylan.”
“Dat ben ik niet,” zegt de meester naar waarheid, “dat is Charlie McCoy.”
Maar ook in de jaren daarna verschijnt het lied niet op de speellijst van de optredens, en Dylans keuze bij die radioshow lijkt weer een van zijn rookgordijnen te zijn geweest, als het lied in mei 1995 tóch opeens op de setlist staat. Het is geen ad hoc gekkigheidje: tot april ’97 speelt de meester het dan veertig keer. En hij lijkt er inderdaad van te genieten.

Ondanks die oprisping blijft het lied echter een curiosum, en dat geldt ook voor de collega’s: al te veel covers zijn er niet – eigenlijk maar twee vermeldenswaardige, die ook nog ’s weinig toevoegen aan het origineel. Top Jimmy and the Rhythm Pigs uit Los Angeles brengen in 1987 hun debuutplaat Pigus Drunkus Maximus uit, ondanks de puberale titel een aanstekelijke, opwindende bluesrock exercitie. Opvallend zijn “Ballad Of A Thin Man” en Merle Haggards “Working Man Blues”, maar het hoogtepunt is een stomende versie van “Obviously 5 Believers”.
Iets aantrekkelijker, op meer fronten, is Toni Price op haar tweede album Hey (1995). De band is smerig en gemeen, niet beter of slechter dan die van Top Jimmy, maar ja: de lijzige, sensuele zang van de Texaanse is wel een pluspunt.

Obviously 5 Believers
Early in the mornin’
Early in the mornin’
I’m callin’ you to
I’m callin’ you to
Please come home
Yes, I guess I could make it without you
If I just didn’t feel so all alone

Don’t let me down
Don’t let me down
I won’t let you down
I won’t let you down
No I won’t
You know I can if you can, honey
But, honey, please don’t

I got my black dog barkin’
Black dog barkin’
Yes it is now
Yes it is now
Outside my yard
Yes, I could tell you what he means
If I just didn’t have to try so hard

Your mama’s workin’
Your mama’s moanin’
She’s cryin’ you know
She’s tryin’ you know
You better go now
Well, I’d tell you what she wants
But I just don’t know how

Fifteen jugglers
Fifteen jugglers
Five believers
Five believers
All dressed like men
Tell yo’ mama not to worry because
They’re just my friends

Early in the mornin’
Early in the mornin’
I’m callin’ you to
I’m callin’ you to
Please come home
Yes, I could make it without you
If I just did not feel so all alone

Geen opmerkingen: